donderdag 28 februari 2013

2013 _ Tuin op helling / Garden on slope


Name of Project / Naam van het project: Eigen tuin / My Own garden
Ontwerp / Design: Pol Ghekiere
Project Type / Project Type: Tuin / Garden
Site Area / Site Oppervlakte: 600 sqm / 600 m²
Completion / Voltooiing: eeuwig duurend / perpetual
Location / Ligging: Overijse, Belgium

















woensdag 20 februari 2013

1888 _ Bernard Emil _ Madeleine au Bois d'Amour




Madeleine au Bois d'Amour - Bernard's zus Madeleine geschilderd in het Bois d'Amour op de rivier Aven / Madeleine au Bois d'Amour - Bernard's sister Madeleine painted in the Bois d'Amour on the river Aven.



2013 _ Plantman

De planten gaan je missen PDW! Ik ook.

Link hier : Plantman

maandag 18 februari 2013

1997? _ Dieter Kienast _ L'architecture paysagère en 10 thèses


Le professeur Dieter Kienast a rédigé un manifeste comme base théorique de son travail à la chaire d'architecture paysagère de l'EPF de Zurich.

En voici un résumé succinct des 10 points qui le composent :

1. La Nature en Ville n'est pas seulement verte, mais également grise. Elle n'est pas seulement arbre, haie ou gazon, mais également revêtement perméable, place, canal,
mur, axe, centre et périphérie.

2 La Ville se décompose en une multitude d'unités. Cette apparente diversité doit être prise en compte dans les espaces extérieurs.

3 La limite entre Ville et Campagne devient floue. Cependant, la spécificité de chaque entité doit être maintenue. Il s'agit donc à l'avenir de maintenir la différence entre ces deux pôles, pour une meilleure lecture du monde.

4 Les espaces extérieurs de la Ville dans son ensemble ne sont pas planifiables. Par contre, des interventions ponctuelles, à l'image d'une mosaïque, confèrent un caractère particulier à chaque endroit.

5 Les surfaces résiduelles méritent une attention soutenue. Particulièrement à la périphérie de la Ville, des interventions urbanistiques et paysagères s'imposent.

6 L'architecture paysagère est dans l'esprit du temps. Sa base repose sur les événements sociaux, culturels, et écologiques actuels, placés dans leur contexte historique. Dès lors la collaboration avec les disciplines-soeurs, l'architecture, l'ingénierie et les beaux-arts devient bien plus qu'une nécessité. C'est une évidence, car le travail
en commun crée l'innovation.

7 Une autre base de l'architecture paysagère est la référence à l'endroit. Sa lecture et son analyse donnent les idées directrices du concept. L'authenticité du lieu doit être
maintenue.

8 Le principe de la transparence est le bienvenu dans le développement des espaces urbains. Elle révèle la différence, l'hétérogénéité de la Ville et ses habitants, intègre le vieux et le neuf et permet à la société et à l'être individuel de se ressourcer.

9 Il faut redécouvrir le végétal en tant qu'élément urbain et ne plus le considérer seulement comme facteur écologique ou élément architectonique. Le choix d'une plante ne se fait pas seulement en fonction de sa floraison, mais également en fonction de son feuillage, du bruit qu'elle fait au vent, de l'ombre qu'elle projette au sol, de ses branches en hiver. Il faut révéler la symbolique de la plante et savoir ressentir sa sensualité.

10 Les mouvements écologiques ont mis en évidence la végétation indigène. Ils ont dénoncé à raison l'absurdité de l'utilisation des produits chimiques et la monoculture des plantes de couvre-sol. Mais le rejet strict de plantes améliorées ou sélectionnées est également absurde, car on fait ainsi une croix sur un art des jardins vieux de plusieurs siècles. Donnons une chance aux plantes exotiques! La végétation urbaine vit de ses contrastes. Elle pousse librement ou est taillée; elle est multicolore ou monochrome, exubérante ou maigre; indigène ou étrangère. Les plantes sont utiles pour le climat et l'être humain, et elles répondent aux aspirations d'un retour à la nature des citadins. Cet aspect revêt une importance particulière dans notre vie de tous les jours.


maandag 11 februari 2013

2012_ Het Moorkensplein Antwerpen

Name of Project / Naam van het project: Het Moorkensplein Antwerpen
Ontwerp / Design: Buro Lubbers
Project Type / Project Type: Publieke Ruimte / Public Space
Site Area / Site Oppervlakte: 8300 sqm / 8300 m²
Completion / Voltooiing: ?
Location / Ligging: Borgehout Antwerpen


Links

zondag 10 februari 2013

1951_ Geheime tuinen_ Luis Barragan

English

[1] [2]

Het is voor mij een grote eer via mijn vriend, de architect Carlos Contreras, uitgenodigd te zijn op deze bijeenkomst van architecten, en een nog grotere eer dat u mij gevraagd heeft te spreken over tuinen, een onderwerp dat hier in California al zo grondig bestudeerd en uitgewerkt is.

Carlos Contreras raadde mij aan het vooral te hebben over de woonwijk waar ik de laatste vier jaar aan gewerkt heb. Dit gebied heet Jardines del Pedregal, en we hebben er de huizen en tuinen moeten bouwen in een woestenij van lava met de meest fantastische vor- men. Ik was bezig een tuin voor mijzelf aan te leggen en ontdekte, door een gelukkig toeval, de mogelijkheid dit gebied zo tot ontwikkeJing te brengen dat wij kunnen genieten van dit geweldige landschap. Die mogelijkheid was er huizen en tuinen te bouwen die het karakter en de vorm van de rotsen als decoratief element zouden uitbuiten en daardoor hun schoonheid nog beter zouden doen uitkomen.

Als onderdeel van dit plan moest ik het gebied en de stad met elkaar verbinden. Ik heb Carlos Contreras daarom gevraagd een ruimtelijke indeling te maken waarbij het land op een zodanige manier in percelen werd verdeeld dat het oorspronkelijke karakter van het gebied behouden bleef en wij tegelijkertijd privé-tuinen konden creëren, voor elk huis één. Deze moesten worden afgebakend en omgeven door muren, bomen en groen, waardoor de blik van buiten af en vanuit de huizen ernaast werd afgeschermd.

Ik moet toegeven dat ik enigszins huiverig stond tegenover het idee van privé-tuinen. Ze staan qua opvatting lijnrecht tegenover de open tuinen zoals die gewoonlijk in de Verenigde Staten en Mexico rond de huizen worden aangelegd. Ik wil u iets vertellen over
mijn ideeën in dit verband, over onze manier van leven in de wereld van vandaag. Ik zal ingaan op de verschillen tussen deze twee soorten tuinen: open en omsloten.

Een van de kenmerken van het leven in deze tijd' is dat het zich overal, ook in Mexico en de Verenigde Staten, in het openbaar afspeelt. Het grootste gedeelte van de tijd wordt doorgebracht in openbare ruimten. De lunchpauze wordt meestal buitenshuis doorgebracht en benut om over het werk te praten; tijdens het avondeten kan men ook mensen ontmoeten. Voor ons Mexicanen geldt hetzelfde ook voor het ontbijt. Vrije tijd wordt benut om naar de nachtclub of de bioscoop te gaan of aan sport te doen. Tijdens uitstapjes in het weekend verkeren we vaak in het gezelschap van mensen buiten de directe familiekring.

Tijd waar we simpelweg van zouden kunnen genieten besteden we aan communicatie met de buitenwereld via radio en televisie, die ons sportevenementen, muziekprogramma's en nieuws brengen, tot in onze slaapkamers toe. Ons gebruik van de telefoon is nog zo'n voorbeeld van de manier waarop het openbare leven ons privé-leven binnendringt: telefoongesprekken voeren iemand zijn huis uit, naar zakelijke en sociale verplichtingen. Zo leeft de hedendaagse mens in het openbaar, en daarom maakt hij ook open tuinen, die noodzakelijkerwijs de charme en de voordelen van privé-tuinen missen.

Welk deel van de dag kan iemand die zo'n leven leidt besteden aan overpeinzing, aan het ontwikkelen van creatieve en spirituele ideeën? Kan men in zo'n leven de rust en sereniteit vinden die wij juist in deze tijd zo nodig hebben?

Naar mijn overtuiging zijn open tuinen niet bevorderlijk voor de dagelijkse ontspanning van ons lichaam of onze geest. Wij bewonderen zulke tuinen als we er met zestig of zeventig kilometer per uur langs rijden, maar het trekt ons niet om er tijd door te brengen, ze als rustplaats te gebruiken.

Het is belangrijk te beseffen dat, zeker in sommige klimaten en sommige delen van de wereld, de tuin in alle seizoenen kan fungeren als een soort 'woonkamer' waar men kan zitten, eten en de andere bewoners van het huis ontmoeten. Ik wou dat ik u de psychologische en spirituele ontspanning kon laten ervaren die men kan ontlenen aan de gewoonte om een paar uur per dag in de tuin door te brengen. Men ervaart het gevoel van een particulier en intiem territorium, en van wonen in de traditionele zin van het woord. Door dit type tuin raken wij gewend aan schoonheid als onderdeel van ons dagelijks leven, even vanzelfsprekend als ons dagelijks brood. Onbewust en spontaan, zonder de minste inspanning, raken wij in een toestand van overpeinzing, en nerveuze spanning verdwijnt totaal. Catherina de Grote zou mij hierin gelijk geven: zij beweerde dat wanneer haar adviseurs niet in staat waren een oplossing voor een regeringskwestie te bedenken, zij doelloos door de tuin ging zwerven, en dan altijd niet alleen de beste oplossing, maar ook gemoedsrust vond.

Ik ben dus van mening dat architecten tuinen moeten ontwerpen die voor gebruik bedoeld zijn, net als de huizen die ze bouwen. Ook moeten ze een besef van schoonheid ontwikkelen, en smaak en gevoel voor de schone kunsten en andere spirituele waarden.

Ik zal niet ontkennen dat een openbare levensstijl nodig is, onmisbaar zelfs; toch ben ik van mening dat mijn bevindingen ten aanzien van openbare en privé-tuinen tot de volgende conclusie leiden: ter compensatie voor zijn activiteiten in de gemeenschap mag een modern mens aanspraak maken op de onschatbare beloning van een privé-leven en een privé-tuin. Een dergelijke tuin draagt veel bij aan de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het individu, en gaat uniformiteit in het denken leggen.

Ik vraag me af of het mogelijk zou zijn om, naast tuinen voor particuliere woningen, ook tuinen met een particulier karakter te creëren voor een grote groep huizen die als gemeenschap is opgezet. Ik zelf denk dat het mogelijk is, wanneer we publieke tuinen – zoals de Generalife in Granada – beschouwen als gemeenschapstuinen. Ze moeten dan zodanig ontworpen zijn dat ze afzonderlijke en afgeschermde gedeelten bevatten, met kleine , intieme hoekjes waar mensen zich in hun eigen tuin kunnen wanen. Bij het ontwerp en de planning van deze functionele tuinen is het van primair belang om zowel aandacht tebesteden aan karakter en atmosfeer. Als aan plastische schoonheid.

Een ander punt is dat een onderverdeling in privé-tuinen gepaard gaat met de aanleg van straten en lanen. Hierover kan ik uit eigen ervaring spreken. Vanuit beeldend oogpunt gezien vormen straten geflankeerd door muren geen probleem: men kan ze behandelen als verticale tuinen, met bomen  wingerds en bloemen.

Straten meet dergelijke ommuurde tuinen kunnen ook decoratieve elementen bevatten: deze doen absoluut geen afbreuk aan de intimiteit van de tuinen. Met groepen bomen

Straten met dergelijke ommuurde tuinen kunnen ook decoratieve elementen bevatten: deze doen absoluut geen afbreuk aan de intimiteit van de tuinen. Met groepen bomen, geplant van af de natuurlijke begrenzing van de straat, en met fonteinen en andere elementen worden ‘ straattuinen’ gecreëerd die er ongewoon uitzien en esthetisch iets toevoegen: het element van mysterie dat voor een tuin het equivalent is van seks-appeal. Elke tuin waarin dit element is verwerkt is gegarandeerd een succes. Denk eens aan wat een genoegen het is door de straten van Florence te lopen, met overal om u heen de muren van de grote villa’s en tuinen. De straten van Rome en vele andere steden zijn rijk aan privé-tuinen waarvan de schoonheid niet ophoudt bij de muren en de hekken die er omheen staan. Ze bieden meer schoonheid en aantrkkingskracht dan veel straten met open tuinen zoals we die in de Verenigde Staten en Mexico hebben. Met name diegene, onder u die Mexico kennen, zullen weten wat ik bedoel als ik het heb over de schoonheid van straten met muren en fonteinen. Patzcuaro is daar een goed voorbeeld van. Er gaat een bepaalde charme uit van straten die op open ruimte uitkomen, en van pleinen met bomen en fonteinen, die schoonheid van de straten nog beter doen uitkomen.

Behalve aan deze ideëen, die de leidraad vormden bij het verkavelen van El Pedregal, besteedden wij ook veel aandacht aan het bewaren van de harmonie tussen de architectuur en het landschap. Wij bepaalden dat alleen bouw die harmonieerde met eigentijdse architectuur aanvaardbaar was, en we kregen toestemming van de gemeentelijke autoriteiten om hedendaagse architectuur te ontwerpen en te bouwen. Wij gaven duidelijk aan dat wat ons betreft de term ‘hedendaags’,niet slaat op de zogenaamde Californische koloniale stijl. Deze bepalingen waren op alles van toepassing, en gezien het feit dat ik hier de crème de la crème van de architectuur toespreek hoef ik niet verder uit te leggen hoe het systeem werkt.

In Mexico hebben wij helaas de invloed ondergaan van de californische koloniale stijl. Dat is des te absurder aangezien deze stijl in eerste instantie uit Mexico afkomstig was en van daaruit naar Californië is geëxporteerd. Los Angeles en Hollywood hebben hem weer naar Mexico terug geëxporteerd als de Californisch-Spaanse koloniale stijl.

Nu ik ben aanbeland bij het onderwerp van slechte invloeden in Mexico, moet ik wel vermelden dat Mexicaanse architecten de laatste jaren ook de goede en waardevolle invloed hebben ondergaan van vele Californische architecten, via hun werk en hun publicaties, en via persoonlijke contacten en vriendschappen. Een voorbeeld hiervan is Richard Neutra, die drie keer in Mexico is geweest en over de hele wereld bekend is. Frank Lloyd Wright en anderen, onder wie Raymond Loewy, die een huis voor zichzelf heeft gebouwd in Tetelpa -een kleine pueblo op 25 kilometer van Mexico-Stad -zijn ook bevriend met Mexicaanse architecten.

Als ik het over slechte invloeden heb, bedoel ik niet dat Mexicaanse architecten het werk kopiëren van de architecten die ik zojuist genoemd heb, of van andere vooraanstaande Noord-Amerikaanse architecten. Wat zij proberen te doen is de principes te bestuderen die worden toegepast bij het oplossen van gelijksoortige problemen in de Verenigde Staten, en die toe te passen op situaties in de verschillende regio's van Mexico. Wat wij proberen is te laten zien dat de tuinen bij de huizen die we bouwen werken zijn van deze tijd, passend bij de omgeving en bij het programma en de materialen die in elk afzonderlijk geval vereist zijn.

Het terrein van de Jardines del Pedregal is extreem in de barokke overdrevenheid van zijn textuur en formaties. Wij hebben ontdekt dat, als wij wilden vermijden dat de aandacht werd afgeleid van de schoonheid van het landschap, of dat het landschap verpest werd, en als wij mooie architectonische vormen wilden scheppen die ermee harmonieerden, we een extreme eenvoud moesten nastreven: een zekere abstractie, bij voorkeur rechte lijnen, platte oppervlakken en primaire geometrische vormen.

Een van de voordelen van deze rotsformaties, zo ontdekten wij, was hun vruchtbaarheid. Deze was te danken aan twee factoren: ten eerste de porositeit van de rotsen en de scheuren die zich erin gevormd hebben, met daarin een laag aarde die is ontstaan door de afzetting van stof, gevolgd door tweeduizend jaar regenval; ten tweede het stabiele klimaat en de milde temperaturen waardoor de rotsen intact zijn gebleven.

Het gazon, een vast element van de hedendaagse tuin, vormde geen probleem. We hadden rotsblokken verzameld om muren mee te bouwen, waardoor stukken grond ontstonden die vrij waren van rotsen. Deze stukken bedekten we gewoon met graszoden, waaronder we slechts een toplaag van 40 centimeter aarde hoefden aan te brengen. Ook afwatering is geen probleem, aangezien het water door de scheuren in de rotsen wegloopt. Ik heb nu plannen voor een 'droge' tuin, waarvoor ik alleen stenen wil gebruiken in plaats van bomen of andere vegetatie, en met paden en lanen van zwart zand. Dit wordt een nieuw
experiment op vulkanisch terrein.

Ik wil afsluiten met een paar principes die we hebben vastgesteld voor de kunst van het aanleggen van tuinen. Ten eerste moet geen overdadig gebruik worden gemaakt van panorama's in alle richtingen: als we de directe omgeving inkaderen tegen een mooie achtergrond, wordt een dubbel effect bereikt. Ik houd het meest van oneffe.n terrein met vreemde vormen, een garantie voor eén géslaagde tuin. De hemel zij gedankt voor ‘geologische ongelukjes'.

Laat mij u tenslotte herinneren:aan: de overtuiging van de grote schrijver en landschapskunstenaar Ferdinand Bac: een tuin bevat het hele universum. Dat is de beloning voor ons werk, en in de kunst van het tuinen aanleggen kunnen we alle sereniteit vinden waartoe de mens in staat is.




[1]  lente 2001, tijdschrift voor architectuur, uitgeverij SUN, Nijmegen,p 33-37
[2] Vertaling uit het Engels: Bookmakers, Nijmegen.
Deze toespraak werd oorspronkelijk in het Frans gehouden tot de California Council of Architects en de Siera Nevada Regional Conference, California,op 6 oktober 1951.


2008_Trevor Gould_Humboldt's Ghost


2008_ HUMBOLDT'S GHOST, 
temporary installation in Palmengarten Frankfurt


"In the art of the twentieth century, gardening hardly exists. A garden is an erotic situation between culture and nature. Twentieth-century art is autoerotic." 

(Trevor Gould, An interview, in.Parachute, 1987) 

maandag 4 februari 2013

1911_ Thomas W. Sears _ The functions of the Landscape Architect in connection with the improvement of a city. (1)


Proceedings of the Engineers' Club of Philadelphia 28 (April 1911):147-158.
Sears (?-? ), identified as a visitor, read this paper on January 21, 1911

Many members of this Club are, no doubt, vitally interested at present in the betterment of Philadelphia, and it is the purpose of this paper to show in what ways the profession of landscape architecture may be of assistance in planning such betterments, and so the chosen subject is, "The Functions of the Landscape Architect in Connection with the Improvement of a City."

The word "improvement" has been chosen rather than "beautification," which was suggested, because there is no intention to aid an impression which a good many people unfortunately have, viz., that landscape architecture as applied to cities is simply the art of adornment--the art of making very beautiful street lamps, or of having everywhere wonderful flower-beds, and at most of occasionally laying out new streets regardless of whether they lead anywhere or not. It should be distinctly understood at the outset that it is nothing of the sort; that landscape architecture as applied to cities is first and foremost utilitarian; after this, if one can introduce beauty, so much the better. Some one has recently said that cities strive for "beautility," the combination of beauty and utility; but, first of all, it should be remembered that a city must be designed conveniently and economically. Beauty in the highest sense of the word, of course, means a combination of beauty and utility, for unless a thing is useful, it cannot be truly beautiful. If this is thoroughly understood, the title might well be changed to "The Functions of the Landscape Architect in Connection with the Beautification of a City."
Under this subject will be enumerated the various ways in which a landscape architect may be of service to a city. However, the subject is such a colossal one that it will be impossible to discuss technically in such a short paper any of the sub-headings, as, for instance, the advantages and disadvantages of the diagonal arrangement of streets, the gridiron systems, or various other systems or combinations of systems.

The landscape architect may be of service to a city in three distinct ways, as follows:
1. He may be of great service by providing a comprehensive plan for the development of a city. A plan which would set aside for commerce, habitation, and recreation those areas for which they seemed best fitted, and a plan which would attempt to solve such tremendously important problems as the transportation, and the related ones of street arrangement and general classification of streets according to use, and the problem of approaches to cities.
2. He may help out very materially by designing many of the elements for public use which he has provided in the plan; such as sites for public buildings and monuments; designs for grounds belonging to schools, institutions, etc.; parks; parkways; park reservations; arboretums and botanical gardens: designs for playgrounds, squares, and plazas.
3. He may promote the general welfare of the city by working out for individuals, or groups of individuals, designs for real estate developments; private places; groups of private places; private parks; hotel grounds; private school grounds; church grounds; cemeteries; grounds around hospitals; mills; factories; and by having charge of property belonging to railroads and traction companies.

He may also, at times by lectures, personal influence, or some such means, incite people to timely action, but his influence in this field is relatively small, referring now particularly to his position in public work. His position is that of the trained expert who is called in to give advice and embody his ideas in plans; he undoubtedly always will do his utmost to see that his plans are carried out, but that is not essentially his work. That is for the people at large, and more particularly for that group of people who are directly in charge of the work; they should have sufficient confidence in the abilities of the man they call in as expert to do all in their power to see that his plans are eventually carried out. By this is not meant that a landscape architect should be commissioned to make just one plan for a city, and that this one plan should be adhered to and carried out through thick and thin; for no matter how efficient the landscape architect, conditions are bound to change in unexpected ways at times, and so make changes in the original plan very advisable. The landscape architect should always be with a city, and his advice from time to time should be taken rather than his first advice. To make his own work easier, the landscape architect's first plan should have that most desirable of qualities flexibility, so that when the unexpected developments occur it will not be necessary to tear down the whole structure of the plan and build up anew.

Some one has recently said that the plans of a landscape architect are like a guide-post, telling the direction and number of miles to a given place; I should like to go this one step further and say that the landscape architect is like a guide--he may try to get people to come on his tour by telling them how interesting it is. Then, if they do not come and miss out on something that is really worth while, it is their fault.

The landscape architect may be of greatest service to the city, as stated above, in providing a comprehensive plan for the city. It is unnecessary to point out the advisability of city planning to enlightened communities; the strange part is that people should not have been awakened to the advantages thus produced years and years ago. One would hardly think of building a house of any size without the aid of an architect; why should not a city, in which the health, wealth, and happiness of millions are concerned! be much more worthy of a design?
Some of the problems the landscape architect has to face to successfully plan a city, briefly stated, are: He must at the outset make a most careful study of the (a) physical, (b) economic, and (c) social conditions existing in the city. It is perhaps needless to point out how vitally these matters are connected with the design; what a controlling factor the topography is, how important a bearing the commercial enterprises may have on the design, or how necessary it is to bear in mind the centers of interest about which the life of the city clusters.

Upon this exhaustive study, so briefly outlined, but which requires much careful application and great skill in passing upon situations and tendencies, depends largely the success of the future plan. From it the designer should be able to determine what localities are best suited to commerce, habitation, and recreation.

The reasons for choosing a locality for a given purpose are both economic and esthetic. For example, it would not be necessary to choose for the site of a big park the most beautiful piece of property; many other considerations should be entertained. Is the site near a community which would need it and use it?

Is it likely to be easily accessible from a greater distance? Is the cost of the property so high that it would be possible to create an equally beautiful park for less money elsewhere? Is it naturally suited for park purposes, or would it mean a great outlay to turn it into a park? Would the return which the location yields as a park be greater than if it were used for any other purpose? The considerations entering into the choice of a locality for other purposes, commerce and habitation, are much the same; many cases could be cited if space permitted.
Certain areas, then, should be conserved for specific purposes; not that this could be done in an absolutely hard and fast way,--as, for example, one could not say that one part of the city should be used entirely for habitation and another for commerce,--but the tendency should be in the direction named, and provision should he made in advance for open spaces for recreation at regular intervals.

The conservation of certain areas for given purposes should be considered alone: with that tremendously important problem of transportation and the related problems of street arrangement, classification of streets according to use, and the approaches to cities.

On the subject of the arrangement and general classification of streets according to use, it may be said that one of the controlling factors in the arrangement of streets is the transportation problem; that there must be in any well planned city easy and convenient means of communication between one part of the city and another; there must be certain main arteries, which are recognized as such by their width and importance; there must be secondary traffic streets and streets for a variety of other purposes. Streets should be classified according to their use, and their width should depend on this classification. In some cities standard widths of streets may have been adopted, two or possibly three in number; and standard sizes of blocks. This is a grave mistake. In the first place, one does not with such a scheme get the variety of widths in streets which should be obtained, as some streets will he wider that they should be and others much too narrow; in other words, they are not economically designed to meet their needs. Besides this economic reason against streets of standard width, there is an esthetic one: a city in which the streets are practically all the same width is monotonous and mechanical, while a city in which the streets vary greatly in width is much more interesting and attractive. The system of standard size of blocks is bad for the same reason, and also because in very thickly settled communities it permits of the dark, unwholesome tenements being erected, a thing which those interested in housing are now fighting so rigorously. Thus it is seen that on the city plan depends in a great measure the question of housing, and to a certain extent the health of the city, for it is in the tenement quarters where the worst diseases breed.

The subject of streets meeting at rond-points, and of vistas being terminated by some architectural feature, are very interesting. Rond-points in themselves can hardly be criticized, as they often furnish an attractive and suitable location for some architectural feature; if, however, so many streets lead into one rond-point that a congestion of traffic is caused, or if a rond-point is so bulky that it seems a great hardship for through traffic to be made to slow up to go around it, or if the streets are so numerous that they cause a great interruption to traffic, then the rond-points may well be criticized.

The subject of vistas being terminated by architectural features is closely connected with the latter, and is also well worthy of discussion. It should be borne in mind in this connection that while a vista terminated by an architectural feature is usually very attractive, at the same time vistas beyond a certain number of miles do not count for much, and that on the length of the vista should be determined the size of the feature at the end.

There are two main approaches to cities: (1) On water by boat, and (2) on land by railroad. Along both of these lines of approach land should be taken for public use, and for very different reasons. Take first the use of water fronts: Unless some provision is made for the public, the whole water front, whether it be river or harbor, may be usurped by commercial enterprise and the public deprived of ever seeing the water except when aboard a boat. In certain cases, as in New York, where the water front must of necessity be utilised for dockage, a combination of commercial and public use may be successfully employed. There the docks are owned by the city and leased by the steamship companies; in this way their appearance can be controlled. At present it is planned to build on the tops of these docks huge recreation parks which may be used by the public.

The reasons for taking land for public use along railroads are quite different, as there is generally no beautiful view along a railroad track entering a city. The reasons for taking land in such cases are as follows: In the first place, the land is always cheap, owing to railroads being essentially noisy, dirty things, from which people try to get away. Railroads invariably make a bad scar wherever they go thorough a city, and billboards and ugly tenements are naturally enough the things that greet the eye of the visitor. Now, if such land is taken for a park or parkway it may be very acceptable, particularly if the tracks are below the level of the streets rather than above them....

The complexity of the problem of city planning has perhaps been indicated by the foregoing remarks There are two other aims which the successful city planner must always have clearly before him, as he is working out the definite problems touched on above; the first is the need of preserving the city's individuality, and the second is the need of unity in the design. Occasionally some one says how regrettable it must be that a clean sweep cannot be made by doing away with existing topography and conditions. To do this would be like removing the character from a human being; for example it would be fatal to do away with Beacon Hill. as without it Boston would no longer be Boston. Rather the idea should be to retain such features, to make the most of them, and so maintain the individuality of the place. As to the other point, there should be some keynote to the city, possibly a civic center, or even in large cities groups of centers, around which other elements should cluster; subordinate parts should be subordinated, related parts-should be interrelated, and so on until in the end there is obtained from all the complex problems involved in city planning a unified result. I have already enumerated the elements provided for public use in the plan which the landscape architect might have the privilege of designing. It is only fair to suppose that he who makes this his life work might design these elements better than any one else, and that by his training the landscape architect should be able to conceive of a more beautiful country park, or a more economical and compact design for a city playground in a congested district, than any one else In this way, then, he might very materially benefit the city.

The third way in which he may promote the general welfare of the city is by working out designs for property belonging to individuals or groups of individuals. The trouble here is in getting owners to realize the advisability of employing landscape architects, and yet think what a difference it would make in the appearance of a city if all the private or semi-private property was attractively laid out.

Take, for example, a real estate scheme in a suburban district; the landscape architect, particularly if he was the same man that had made the general plan for the development of the city, would take care that he did nothing to interfere with the best development of the city. Of course, in this way he would also be benefiting the private property for which he was making landscape designs. And again he would have more regard for the topography than the owner; he would have curved roads rather than straight ones in rolling country, if it seemed advisable on account of the grade and other reasons too numerous to go into; and even if, by so doing, he would be unable to provide the same number of lots in a given territory that could be obtained with the rectangular system. He undoubtedly would make up for this loss by making the lots that he did provide so attractive that the net return would be greater than if the more short-sighted policy were adopted.

There have already been enumerated a long list of private properties which, if laid out by a landscape architect, might work a great change for the better in the appearance of a city. Fitness is the test which should govern the design of all such property. Of all the types mentioned, there is as great an opportunity on mill and factory grounds and land belonging to railroads and traction companies as on any others, if owners could only be made to realize the fact. In the case of the mill and factory grounds where landscape work has been done, not only has the appearance been wonderfully improved from the point of view of the public, but the work has almost invariably proved a good investment, in that the efficiency of the employees has been increased by their seeming to reflect the surroundings in which they worked. In the case of property belonging to railroads, not only might a great change for the better be worked in the right of way, but also danger from fire might be materially lessened.
An effort has been made in this paper to show clearly that landscape architecture is utilitarian quite as much as esthetic; that whatever one is designing, whether it be a city plan or any of the elements in a city, the design should be governed by use as much as beauty.

Many problems of tremendous interest in connection with city planning have been but briefly touched upon, and some have been left out altogether, owing to the vast proportions of the subject.

However, three distinct ways have been outlined in which the landscape architect may be of service to a city; these are the means; and the end to be arrived at by these means is to make the city, to which more and more people are flocking every day, a better place to live in--a place, more economical, more healthful, and more beautiful. These three things are perhaps in the highest sense the real functions of the landscape architect in connection with the improvement of a city.  

(1) Selected, scanned, edited, provided with headnotes, and formatted as a web document by John W. Reps, Professor Emeritus, Department of City and Regional Planning, West Sibley Hall, Cornell University, Ithaca, New York 14853, USA. Tel: (607) 255-5391, Fax: (607) 255-6681, E-mail: jwr2@cornell.edu